donderdag, november 15, 2007

Eilandspolder, lage weiden, hoge luchten

Kanotocht Eilandspolder, zondag 21 oktober 2007

Net buiten het dorp Driehuizen ligt ons start- en eindpunt voor een kanotocht met zijn vieren door de Eilandspolder. Het is de laatste oktoberzondag met zomertijd. Vanaf de dijk kijk ik ver de polder in. “Ziet er niet erg interessant uit” denk ik. “Vlak, groen, nogal saai en met een rommelige horizon. Niet veel bijzonders aan te zien”.

De tocht zit er op. We zijn een paar minuten geleden uitgestapt en hebben de kano’s naar de voet van de dijk getrokken. Ik laat mijn blik nog een keer over de polder gaan. “Hebben we daar gevaren? Lijkt toch niet zo bijzonder …”. Maar gelukkig weet ik beter.


Het contrast tussen een snelle blik vanaf de dijk met wat we onderweg hebben gezien is niet zo makkelijk te benoemen. We hebben een halve dag rondgezworven in een van die Noord Hollandse kano-juweeltjes: de Eilandspolder. Het water van sloten en vaarten ligt er maar nét onder het maaiveld en de luchten zijn er altijd hoger en groter dan je had verwacht.


Het vaargebied is kleinschalig, met poldervaarten die zich af en toe verbreden tot een klein meertje. Weilanden, rietkragen, zwermen vogels, in de verte de ringdijk en soms het silhouet van een molen, het dak van een stolpboerderij of een dorp.


Het veen is er nooit afgegraven zoals in de Schermer en de Beenster, waar in het verleden grote meren zijn ontstaan. Door verbeterde techniek van de watermolens konden die vanaf de 17de eeuw worden ‘drooggemaakt’ en ontstonden grootschalige geometrisch ingedeelde landbouwpolders. de Eilandspolder ligt daar ogenschijnlijk wat vergeten tussen in geklemd en werd het ook wel het Schermereiland genoemd. Het historische stadje De Rijp is de enige grotere plaats.


Voor je het weet zit je vanaf Driehuizen op het langwerpige meertje De Lei. Vandaar willen zuidoostelijk door de polder naar Graft. Het gaat al meteen mis als we De Lei verlaten. Waar ons kaartje een poldervaart aangeeft, stuiten we op een dam. We kiezen een andere route, maar dan openbaart zich meteen een volgend probleem.

Het water is niet veel dieper als het maaiveld boven het slootniveau uitsteekt. We scheppen modder met iedere peddelslag en het zuigt geweldig. Maar we hebben spieren en zijn in ons element. We schuiven langs geelbruin verkleurende rietkragen en toch nog onverwacht zien we achter een dijk het Raadhuisje van Graft opduiken.


In Graft passeren we huizen met boten, een kneuterig aangeharkt bungalowparkje, een vaart met fraaie knotwilgen op beide oevers en een uitnodigende bank op een landpunt. Maar we zijn nog niet aan een pauze toe.


De zon is ondertussen doorgebroken. Schuin voor ons zien we de twee kerktorens van De Rijp in de verte. We laten het stadje rechts liggen en slaan het noordelijke deel van de polder in.


We volgen eerst de Gouw, een lange en brede vaart die noordwaarts door de polder loopt. We varen langs oevers en eilanden die soms weelderig begroeid zijn met bosjes en hoge bomen, waarin de eerste herfstkleuren oplichten.


Hier en daar staan bamboestaken in het water met netten en palingfuiken waar we omheen moeten varen.


Als snel komen we bij een pauzeplaats, een aanlegsteiger met in de rietkraag een uitnodigend bordje `aanmeren toegestaan´ en een echte picknicktafel.


Na een uitgebreide pauze gaan verder naar het noorden, maar voor de afwisseling slaan we eerst rechtsaf een sloot in richting de Beemsterringvaart. Boven de ringdijk steekt het hoge dak van een stolpboerderij scherp af tegen de lucht.


Dan lopen we toch nog vast: weer een dam. Overdragen is hier niet moeilijk met die lage oevers, als je tenminste niet bang bent dat je met een voet wegzakt in de zompige veenkant. Even later zitten we op de Delft, een bredere en weer wat diepere vaart die naar het noorden gaat. En zowaar, bij de volgende zijsloot zien we wél een doorvaart naar de Gouw.


We passeren een zijsloot met een grote houten praam die hier zijn laatste rustplaats gevonden heeft. Het doet me denken aan de Romeinse schepen die een paar jaar geleden in Leidsche Rijn en Woerden zijn opgegraven: half vergaan maar toch nog robuust. Het riet groeit er even hoog in als langs de kant ernaast. Een mooi symbool voor de eeuwenlange verbinding tussen boeren, land en water in dit gebied.


We zitten op een kanoroute, maar die komt niet overeen met routes die op ons kaartje staan. Maar verdwalen kun je hier niet, het gebied heeft een overzichtelijke structuur. Ter hoogte van poldermolen de Havik die aan de westelijke ringdijk ligt gaan linksaf. Overal in de weilanden naast ons zitten ganzen, eenden en andere watervogels die telkens in grote groepen opvliegen als wij dichterbij komen.


Ik vaar in de achterhoede, omdat ik af en toe stop om foto’s te maken. Maar nu ik wil eigenlijk voorop varen om dichter bij de opvliegende vogels te komen. Ik zet er flink de peddel in, maar dat valt tegen! Iedere poging om boven kruissnelheid te komen wordt genadeloos afgeremd door de zuigende bodem. Ik peddel me een breuk, ik kom heel langzaam naar voren maar haal de kopgroep niet in. Mijn kano-zelfbeeld (“ik haal ze wel even in”) loopt toch even een kleine deuk op.


Als we de Gouw passeren wordt het weer dieper. Ik vaar voorop en ineens zie ik op een open plek met plat riet een lichtbruine schim. Het duurt een moment, maar dan realiseer ik me dat ik op nog geen drie meter afstand langs een vosje glijd. Het is net een klein model herdershond met een scherp kopje. Het witte borsthaar contrasteert met het goudbruin van de rest van zijn vacht. Hij blijft stil zitten en kijkt me waakzaam aan.


Recht voor ons steekt de molen De Havik boven het riet uit, bruingrijs en robuust. Het jaartal geeft 1576 aan maar De Havik is hier pas in 1861 geplaatst. Oorspronkelijk stond hij aan de Beemsterringvaart.


De molen is ons keerpunt. Van hier gaan we zuidwaarts. Bij de eerste de beste plek leggen we aan voor een pauze. Het is niet meer dan een boerenbrug met een stukje beschoeiing, maar we kunnen er droog zitten met onze thermosflessen, laatste boterhammen en stroopwafels.


Na de pauze varen we vrij snel rechtsaf naar de eerste huizen van Grootschermer. Net voor het dorp lopen we weer vast op een dam. Aan te grondwerk te zien ligt die er nog geen twee maanden. Dus nog maar een keer overdragen. En je raad het al, even verderop passeren we een zijsloot naar de Gouw zónder barrière.


We passeren een witte ophaalbrug en het kerkje van Grootschermer met zijn ranke torenspits. De goudkleurige wijzers van de torenklok staan op 10 voor drie.



We hebben nog een klein uur te gaan voordat we in Driehuizen zijn. Een boer staat met zijn schapen in een brede stalen praam en wijst ons waar rechtsaf moeten naar het buurtschap Noordeinde.


Wat kan ik me nog herinneren van dat laatste stuk …. dat ik onder het peddelen vooral aan het vertellen was over mijn werk. Ergens in mijn hoofd zweeft het vage beeld van een driehoekig meertje dat zich direct achter Noordeinde opent. Huizen aan het water, gevelpunten in donkergroen hout en afgebiesd met witte daklijsten. Alleen met behulp van een foto wordt het beeld weer scherper.


Op de kaart zie ik dat we via de Lange Sloot zijn teruggevaren naar de Lei, bijna het eindpunt. Hoe was de Lei in het late middaglicht? Een volgende keer toch maar meer om me heen kijken. Of misschien nog eens terug naar dit kanojuweeltje, in een ander jaargetij, met een ander licht, ander weer, met dezelfde of andere kanomaatjes, of helemaal alleen.