vrijdag, augustus 19, 2011

Kanokamperen: UKC – Loosdrecht – UKC

Bij het clubhuis van de Utrechtse Kanoclub (UKC) stap ik in de kano.
Twee keer overdragen en ik kan overal heen varen. Vier dagen kanoën en kamperen in het gebied van de Loosdrechtse plassen, een klein avontuur,
zo dicht bij huis.

Het is eind juli, een maandag en vakantie. Met een rugzak en fietstassen vol met kano- en kampeerspullen stap ik op mijn fiets en rij naar het clubhuis.

Uitpakken, kano klaarleggen en proberen om alle spullen in de voor- en achterpunt te stouwen. Ik heb er een hard hoofd in, maar het lukt wonderwel en ik pas er zelf ook nog in. Ik drink nog even koffie en tegen half twaalf zet ik mijn kanowieltjes onder de voorpunt. Deur op slot en ik rij de kano als een karretje over de brug en de kruising. Het is even improviseren met die steile kant maar dan lig ik in het water van de Nedereindse Vaart. Mijn reis kan beginnen.
Het plan is:
UKC – Loosdrecht – UKC, een kanokampeertrip van vier dagen.

De Nedereindse vaart loopt vanaf de kruising van de Westbroekse Binnenweg in noordoostelijke richting. Op het eerste gezicht water waar je weinig van kan verwachten, vrij smal en ook nog eens ondiep. Maar hij loopt in een bijna rechte lijn 5 km lang door de polder tot aan de zuidkant van Het Gooi. Het eerste stuk is wat minder door de weg ernaast en het is een zuigsloot.


Voorbij de westpunt van Westbroek zit je ineens in een stille en weidse polder zonder wegen en huizen. Maar dan doemt het eerste obstakel op. Een boer heeft hier afgelopen winter een dam in de vaart gelegd. Ik wist het en was er op voorbereid; uitstappen en de zware kano een stukje door het weiland slepen.
Toch jammer, vroeger kon je hier gewoon doorvaren.


Verder langs stroken broekbos. Het is heel stil. Ik zie veel vogels en wel drie buizerds in de lucht. Op zondagen wordt hier de rust alleen verstoord door de vliegtuigjes van het vlakbij gelegen vliegveld Hilversum.
In een uur ben ik aan het einde van de vaart. Weer even tegen de steile kant op klauteren en dan sta ik op de weg met aan de andere kant het Tienhovens kanaal.


Twee jongens staan te vissen. Het is tijd voor een pauze en in de graskant begin ik aan mijn boterhammen. Het is even zoeken naar een geschikte plek om in te stappen, maar dan lig ik in het kanaal. Vanaf dit punt is het een kleine 3 km naar de Breukeleveense Plas.


De weg langs het kanaal gaat even verder over in een smal fietspad, de oevers zijn hier wild begroeid met enorme Berenklauwen. Even verderop vaar ik langs het bosgebied van een eendenkooi. Ik kijk of ik er in kan varen, maar alle slootjes zijn met balken of loopplanken afgesloten. Is maar beter ook, want het is een beschermd natuurgebiedje.

De overgang naar de open plas komt toch nog onverwacht. Ik schrik even van de frontale harde wind, als ik de beschutting van de kanaaloevers achter me laat.  


Jack dicht, kano op de golven en peddelen. Vanaf hier is niet te zien waar ergens ver aan de overkant de doorgang naar de Vierde Plas moet liggen. We zien straks wel …. Concentreren op de golven en hup, varen maar. Als ik het ritme te pakken krijg, valt de eerste spanning weg en krijg ik er zin in; hier kom ik voor!

Een kleine 2 km verder lig ik stil vlak voor de Weerbrug tussen een bakkerij en wat andere bebouwing. In de beschutting even wat drinken en reorganiseren en dan de Loosdrechtse Plassen op. Ik steek recht de Plas over naar de kop van het eiland Weer, maar in het begin kan ik me niet goed oriënteren. Wat is land en wat is eiland? Is dat Geitekaai schuin voor, of is het toch Weer?


Dit zal ik de komende dagen vaker hebben als ik de Plassen oversteek. Op de kaart lijkt het allemaal heel duidelijk, maar vanaf het water is het vaak diffuus. Je moet erg goed kijken en telkens checken: Wat zie ik en waar zit ik?

Bij het begin van de Weersloot is het even zoeken naar de goede ingang. Hier kom ik tussen de eerste zomerhuisjes van de Kievitsbuurt. Bordjes wijzen de weg richting Weersluis en al lijkt het even onlogisch, ze sturen je de goede kant op.


Ineens zit ik in een heel ander decor. Smalle eilandjes en landstroken met allerlei soorten huisjes, van charmant tot spuuglelijk met aanlegsteigers en bordjes ‘Privé’ of ‘Verboden aan te meren’. Op de wal tuinmeubilair, partytenten, BBQ’s, kinderspeelgoed en kunstgras. Langs de kant een keur aan drijvend materieel dat vooral stil ligt te dobberen. Hoe verder ik kom, hoe groter en wanstaltiger de boten.

Gezien vanuit een kano van nog geen 4,5 meter lang, aangedreven door spierkracht, is het moeilijk te bevatten waar dat allemaal voor nodig is (varen? drijvend vakantiehuis?). Hier en daar mensen op een boot of op de kant, vaak 40 tot 65-plus. Als ze naar me kijken voel ik een mengeling van lichte bewondering-op-afstand en een vaag ongeloof of onbegrip. Twee werelden op het water die elkaar maar nauwelijks lijken te raken. De komende dagen zal ik hier iedere morgen en aan het eind van de langs varen.

Na een paar scheepsreparatiebedrijven en een ophaalbrug laat ik de botenshow achter me en duikt mijn camping d‘Oude Molenwerf op. Het is een lange smalle strook grasland waarlangs  bootjes liggen aangemeerd.


 
Eigenlijk een bootjescamping langs de Weersloot, die even achter de Weersluis begint. Een strategisch gelegen plek tussen Vecht en Loosdrecht, ter hoogte van de noordrand van Breukelen. Zie ook: http://www.deoudemolenwerf.nl/

Twee jaar geleden was ik hier op de fiets aangeland. Twee broers, Richard en Vincent Bon, waren toen druk met het opknappen en uitbreiden van de voorzieningen. “Kamperen kan wel, maar alleen als je niet om voorzieningen geeft. Daarom maken we ook nog geen reclame”. Naast de ligplaatsenverhuur was er vroeger ook altijd een camping geweest, maar dat  was verwaterd. De twee broers hadden het overgenomen en waren de boel opnieuw aan het opbouwen. Voor de aanlegplaatsen was dat goed gelukt. De kampeervoorzieningen waren echter nog even minimaal. Maar wie daarom maalt is een kniesoor. Een nieuw toiletgebouw was in de planning.

Mijn tentje zet ik lekker beschut op een smalle strook gras achter een rij lage wilgen. Ik ben de enige kampeerder. Overal groen en tussen de wilgjes door zie ik de bootjes liggen. Dit zal de komende dagen mijn uitvalsbasis zijn voor kanotochten op de Loosdrechtse Plassen en de aangrenzende watergebieden.


De rest van de avond gaat op aan primitief maar lekker koken en eten, voldaan achterover hangen op mijn matje en natuurlijk bootjes kijken.


Langs de oever ligt een wonderlijke mengelmoes van vergane glorie, dappere pogingen om de tijd te weerstaan en creatief eigenaarschap. Maar geen een was er zo mooi als het bootje dat de volgende dag door de sluis kwam tuffen. Een wat rommelig ogende roeiboot met een erg oud buitenboordmotor-tje en een geknutseld dakje van buizen en zeildoek. Vol kampeerspul en met een nogal relaxt Amsterdams stel als bemanning. De vaart over Vecht was echter niet helemaal relaxt verlopen, want het motortje kon het niet helemaal aan en moest ieder half uur afkoelen.


Tja, wat valt er verder nog te vertellen? Iedere morgen na een uitgebreid ontbijt stap ik de kano in, vaar langs de botenshow en dan de plas op. Oversteken, van Weer naar Geitenkaai en Marcus Pos of Robinson Crusoë. Altijd wisselende luchten, soms spiegelglad, maar vaker met een stevige wind en lekkere golven. Rondscharrelen in de bocht van de Waschtobbe, de Drecht volgen en aan het einde de Ster verkennen.


Het best beviel mij de Vuntus. Dat is een prachtig en gevarieerd gebied met open waterstukken eilanden, leg-akkers en kleine vaartjes die soms verassend overgaan in een petgat. Daar kon ik halve dagen rondvaren en dan via de Raaisloot en  ’s Gravenlandse vaart weer terugkomen in de Drecht.


Aan het eind van de de plas weer oversteken, bijna altijd met tegenwind en de watertoren van Breukelen als baken. Af en toe een laverende zeilboot die schuin hangend wel vier of vijf keer mij koers kruist. 


De plassen zijn groot genoeg en buiten het weekend niet erg druk. Mooie beelden zijn voor mij de zeilklasjes met kinderen in hun Optimisten of ander kleine bootjes. Fanatiek zijn ze bezig. Af en toe gaat er een om, maar dan zetten ze hem gewoon weer rechtop. Een keer zag ik zo’n zeiklas terugvaren in een grote schuit met een enorme laadklep die in het water kon zakken, als een walvisbek. Alle zeilbootjes werden er in getrokken en de kinderen zaten er moe maar voldaan tussen.


Na drie dagen is het tijd om de Plassen - nu met een volle kano - voor de laatste keer over te steken. Het waait weer stevig en de luchten zijn grijs.


De doorgang naar de Weerbrug is lastig te vinden. Op de Stille plas vaar ik in de luwte van Breukeleveen achter me. Aan de westkant enorme velden waterplanten met kleine gele bloemetjes. Hoe heten die? Wat weet ik toch weinig van waterplanten. Maar ik kan er wel erg van genieten.


De laatste oversteek, met de wind schuin achter, maak ik flink vaart. Af en toe kan ik surfen op de golven die van achter onder de boot doorlopen. Ik steek de ingang van het Tienhovens kanaal in en ineens is het weer stil; wind en golven zijn weggevallen. Altijd ben ik weer verbaasd over dat contrast tussen de open plas en de beschutting.

Halverwege de Nedereindse vaart gaan de grijze wolken over in een stevige regenbui. De druppels spetteren omhoog op het water om me heen. Dan breekt de lucht weer open om mijn laatste 2 kilometer naar de UKC nog even in een fel contrast te zetten.


De roodbonte koeien in de wei zijn mijn enige gezelschap en kijken me verbaasd na. Mijn fiets wacht op me in het clubhuis.