vrijdag, november 10, 2006

Contrasten langs Vinkeveen, Winkel, Waver en Angstel

Kanotocht Vinkeveen - Angstel, 22 oktober 2006

Kanovaren heeft voor mij veel te maken met landschap. Tijdens een kanotocht vanaf de Vinkeveense plas, over de Winkel, de Waver en de Angstel kwam dat op een bijzondere manier naar voren. In dit stukje Randstad wisselen oud cultuurlandschap en de druk van recreatie, wegen en verstedelijking elkaar constant af. Het is zondag 22 oktober, het waait stevig en we op pad zijn met 6 man/vrouw. We willen de ca. 24 km lange Angstel-route volgen.

Onze startplaats is aan de noordoostkant van de Vinkeveense plassen. Vanaf het grote parkeerterrein Winkelpolder aan de Vinkenkade (achter café-restaurant Eiland 1) is het ongeveer 150 meter lopen naar het water. Van daar varen we in noordwestelijke richting achter langs een rij recreatie-eilanden. Het geeft een heel eigen milieu langs de oostkant van de plas. Op de eilanden strandjes, beboste oevers, beschut varen en aanlegplaatsen voor boten. Aan de landkant recreatiewoningen met af en toe een jachthaven.

Het waait hard op, maar in de beschutting van de eilanden hebben we daar geen last van. Na het eerste eiland kunnen we buitenom over de plas afsteken. De wind heeft het water op de plas opgeklopt tot een heftige korte en onberekenbare golfslag. Met twee mensen ben ik de open plas opgevaren, terwijl de anderen nog in het gat tussen de eilanden liggen. Ik wil het niet meteen toegeven, maar het is veel heftiger dan ik had verwacht. Er zit geen patroon in de golven. Ik wil me niet laten intimideren. Met mijn combi-kano kan ik meestal aardig wat golven aan. Ik realiseer me dat ik hier teveel risico loop om om te slaan, en de achterblijvers twijfelen nog steeds om de plas op te gaan. Dan roep ik de andere twee om terug te gaan. We nemen niet meer risico dan nodig is. Weer terug in de luwte van de eilanden lijkt het een totaal andere wereld. Niets aan de hand hier.

We varen een gemarkeerde kanoroute. Toch is het lastig de eerste overdraagplek te vinden. Die ligt niet bij de sluis naar de Winkel, maar even eerder rechtsaf. Een beetje ingeklemd tussen boten in een jachthaven vinden we het.

Een dijkje over en we liggen in de Winkel, die we linksaf opvaren. Nog steeds staat er een straffe wind, dat zien we aan het riet en de bomen.

Het is mooi varen over dit intieme en vriendelijk kronkelende water. Over de rand van het grasdijkje zien we het lager gelegen polderland. Groen onder grijze wolken, in de verte wat schapen en grote rollen hooi in plasticfolie.

Op de routekaart staan nog twee overdraagplaatsen tot aan de Waver, maar dat blijkt mee te vallen. Het zijn metalen klapbruggen, zoals we die al meer zijn gepasseerd. Deze twee zijn erg laag maar bijna iedereen schuift er met diep bukken goed onderdoor.

Bij de laatste, Stokelaarsbrug, zien we een café, waar net een hele sliert motoren wegrijdt. Die motorclub (of iedere keer een andere?) zullen we onderweg nog een paar keer tegenkomen. Hier varen we bij de splitsing rechtsaf (noordwaarts) de Waver in.

Ook hier is het beeld landelijk en rustig. Bij een grote houten boerenschuur staan appelbomen vol met grote herfst-rode appels.

Na ruim 4 km varen we rechtsaf (oostwaarts) de Holendrecht in. Die is breder en ook saaier. Links van ons kijken we uit op de A9 en de oprijzende contouren van Amsterdam Zuidoost. Voor mijn gevoel zijn we vanuit een oud in een heel nieuw cultuurlandschap gevaren. Niet erg mooi, wel een interessant contrast.

Voor ons ligt de A2, waar we onderdoor gaan. Onderhand zijn we toe aan een eet- en rustpauze, maar onder de snelweg is niet de meest uitnodigende plek. Net aan de andere kant van de snelweg ligt een rijtje woonboten. Ze zien er nogal verwaarloosd en verveloos uit. Het zijn ook niet de mooiste ligplaatsen, zo vlak naast het snelwegviaduct. Misschien worden hier mensen gedoogd die nergens anders terecht kunnen? Zo creëert iedere samenleving zijn eigen achterkantjes, filosofeer ik.

Onze plan was om een pauze te houden aan het Abcoudermeer of in Abcoude zelf. Omdat we langs het meer nergens een goed plek zien om aan land te komen, varen we het dorp in. Wordt het aanleggen bij een friettent? We gokken niet op alle mooie plekken die er - wie weet – om de volgende bocht nog kunnen komen. Net voor het centrum leggen we aan bij een parkstrook met twee wat wrakkige privé-steigers.

Het gras blijkt er niet alleen voor ons vrolijke kanovaarders te liggen. Het ruikt er ook wat verdacht naar hondenpoep. We laten ons niet kisten en na bijna twee uur varen komen de thermosflessen en boterhammen tevoorschijn. Ergens aan de overkant komt weer een hele sliert ronkende motoren voorbij.

We stappen weer in en met een S-bocht varen we door Abcoude. We passeren een groene metalen klapbrug, een kerk en café en varen langs kleine huizen die soms iets weg hebben van hofjes, maar dan langs het water.

Een slaperig stadje op zo’n zondagmiddag. Op de achtergrond is nadrukkelijk het geraas van de A2 te horen; die ligt nog geen kilometer westelijk. Dat zal ook op de Angstel zo blijven, na Abcoude.

Waren Winkel en Waver vooral ‘boeren watertjes’, de Angstel laat wat meer standing zien. Op veel plaatsen langs het water staan landhuizen, meestal niet zo groot, die getuigen van oude glorie en rijkdom.
In de 18-de eeuw hebben welvarende kooplui uit Amsterdam hier hun buitens gebouwd. Wat bescheidener en meer ingetogen als langs de Vecht, maar toch. Ook kleinere en vaak mooi gerestaureerde oude huizen geven de Angstel een gevarieerd beeld.

De Angstel ligt voor een groot deel ook vlak langs een straatweg en loopt door de dorpen Baambrugge en Loenersloot. Auto’s - en ook weer motoren - rijden soms dicht langs ons. Het geeft me ook het beeld van een oud-Hollands riviertje waar in vroegere tijden de trekschuit voer terwijl daarnaast een postkoets over de keien van de straatweg ratelde.

Even voor Baambrugge schiet er ineens een ijsvogel over het water, en nog eens. Ik zie hem pas de derde keer: een metalic-blauwe flits die verdwijnt in het groen langs de kant.

In Loenersloot stappen we uit op de rechteroever, een beschutte plek op het einde van een landgoed met een oud kasteel. Even twijfelen we, zou dat wel mogen? We schatten in dat er niet meteen een kasteelheer met hond en jachtgeweer op ons af zal komen. Of toch wel? Een forse kerel komt van tussen de bomen op ons afgelopen. Het blijkt een van de onzen te zijn, terug van een plas. Zonder zwemvest hadden we hem even niet herkend (grijns, grijns). Het begint te regenen, maar onder de hoge bomen zitten we voorlopig nog droog.

Een passende entourage ook om de nieuwe zeekajak van een van onze tochtgenoten te dopen. Er komt een fles nep-champagne tevoorschijn die na stevig schudden over het knalgele dek wordt gesproeid. Atlantico stond al op de boeg en Yellow-Atlantico lijkt ons een passende naam. Daar klinken we op, onder het genot van een slok mierzoete blauw bubbelspul.

We stappen in voor de laatste etappe. Na een klapbrug met een witte portierswoning werp ik een laatste en blik op ‘ons’ kasteel. Het staat zwaar in de steigers.

Voorbij Loenersloot gaan we rechtsaf de Geuzensloot in. Regen spettert op het water. Voor ons doemt de A-2 weer op met even daarvoor een dubbele pijpleiding die hoog over het water loopt, maar op de andere oever midden in de lucht stopt.

Vlak voor de Demmerikse sluis zien we het gemaal De Ruiter, een vrij modern en strak gebouw met hoge ramen. Zeker geen industrieel monument, maar wie weet zal het dat ooit nog eens worden.

De Demmerikse sluis is de laatste overdracht en biedt een mooi panorama op Vinkeveen. Vanaf de hoge sluis kijk je uit over water en langgerekte eilanden die tot in de verte uitlopen naar de kerktoren van Vinkeveen.

Rechtsaf gaan we onder een brug door de Zuidplas op, die nu grijs en vlak voor ons ligt. Geen probleem nu om de plas dwars over te steken. We weten ongeveer waar de brug naar de Noordplas moet liggen, maar we zien hem pas als we al driekwart over zijn.

Het valt me op dat je het verkeerslawaai van de snelweg je op deze stille plas niet loslaat. Het laatste stukje gaat weer achter de eilanden langs. Toch leuk om even te kijken hoe dat er hier uitziet. Nou ja, niet heel veel anders dan aan het begin van onze tocht. Een nieuw cultuur-landschap: inventief, truttig, multifunctioneel, groen, postmodern….? U mag het zeggen.

dinsdag, november 07, 2006

Rondom de Mandjeswaard

Kanotocht langs Mandjeswaard en Kampereiland,
2 september 2006


Vier kano’s glijden over het Ganzendiep. Over de dijk en tussen het riet door heen zien we fragmenten uit een stil en tevreden land in een vergeten hoek van Nederland, de Mandjeswaard en het Kampereiland in Noord-west Overijssel.

Op een smal dijkje langs het Ganzendiep ergens ten noordoosten van Kampen hadden we afgesproken. De startplaats is lastig te herkennen, we rijden er eerst voorbij. Maar als we terugrijden zien we Erik al naast zijn auto staan. De berm wordt hier breder en is vlak, zodat we de auto’s kunnen parkeren. We laden uit en drinken eerst nog even koffie.

Erik woont in de buurt van Steenwijk en kent het gebied. Otto, Eefje en Ad completeren het kwartet. We dragen de kano’s over de grasdijk en even na 12.00 uur varen we met een stevige wind schuin in de rug het Ganzendiep op.

Even verder ligt op de andere oever het dorp Grafhorst. Het is zaterdagmiddag, de zon schijnt tussen de wolken door en niemand lijkt zich te haasten Een groepje jongens staat op de kade te vissen en te kletsen.

Het Ganzendiep splitst zich. Wij volgen de Goot, die langs de oostzijde van een polder loopt, die hier Mandjeswaard heet. Het Ganzendiep loopt langs de westkant van deze polder met langs de andere oever het Kampereiland. Beide vaarwaters komen uit in het Zwarte Meer, dat uitloopt in het Ketelmeer. Ons traject is simpel en zonder overdragen: heen via de Goot en terug via het Ganzendiep, met het Zwarte Meer als intermezzo.

Het polderland ten noorden van Kampen heeft vaak te maken gehad met overstromingen, als de noordwester stormen het water van de Zuiderzee opstuwden. De boerderijen in de Mandjeswaard en het Kampereiland staan allemaal op een terp. In de beide polders is geen dorp. Vanaf een rustplek op de dijk kijken we naar zo’n terpboerderij aan de overkant. Naast ons staat een paal met een bel, waarvan we de functie eerst niet doorhebben.

Maar dan ontdekken we dat we op de aanlegplaats zitten van een mini-pontje, dat bij de boerderij ligt en aansluit op een weg achter ons. Het is hier stil. Af en toe horen we in de verte een auto of een landbouwmachine, maar niet dat eeuwige geraas van autowegen op de achtergrond.

We varen verder over de Goot, die hier vrij breed is met hier en daar rietkragen. Het doet me een beetje denken aan het laatste stuk van de Eem - boven Baarn - waar ik dit voorjaar nog heb gevaren.

Een paar forse plezierjachten komen ons achterop gevaren. Ze maken flinke hekgolven, waarop we proberen te surfen. Dat plezier leveren ze ons in ieder geval. Maar het varen in zo’n glimmend witte bak met drie dekken lijkt ons toch maar een duffe bezigheid.

Op de oever zien we een gedenknaald, die ook op de kaart staat aangegeven. Otto kan de verleiding niet weerstaan en gaat aan wal om te bekijken wat het is. Wij speculeren: een lokale veldslag? Een verzetsmonument? Een rond embleem in reliëf toont het jaartal 1881. In het boekje 'Een knalrode kano' (1982) schrijft Toon Fey, die bijna dezelfde tocht maakte: "Bij een dunne gedenknaald stop ik. Het zal wel iets met 1940-1945 te maken hebben. Ik wil er toch het mijne van weten en ga aan wal. Het kost me enige moeite de bemoste letters te ontcijferen. 'Aan baron Halhorst van Haerts' en daaronder 'van de dankbare aandeelhouders'. Verbijsterd kijk ik rond. Een flauw heuveltje met wat bomen eromheen, verder niks."

Als de Goot uitmondt in het Zwarte Meer opent zich voor ons een enorme weidse ruimte. Verrassend zijn de smalle stroken riet of biezen die als een soort lage coulissen in de ruimte van het Zwarte Meer staan. Op veel plaatsen is het ondiep.

Ook hierover schrijft Toon Fey: "Het ziet er anders uit dan ik gedacht had. Een grote watervlakte, dat wel, maar de honderden pollen met biezen geven aan hoe ondiep het is. [....] De biezen blijken dieper in het water te staan dan ik had verwacht. Een meter diep bijna, zo ver steken ze ook boven het water uit. Ik kan het niet laten de kano dwars door een dun begroeid plukje heen te sturen. Achter de kano sluiten de biezen zich weer, ik laat geen enkel spoor achter."

Een brede strook langs de kust is niet toegankelijk natuurgebied en gemarkeerd met boeien. We peddelen aan de buitenkant van de boeien tegen een stevige zuidwestenwind in.

De vier kano’s raken wat uit elkaar; ieder vaart zijn eigen tempo. Net als Otto lig ik af en toe even stil om een foto te maken. Wij vormen de achterhoede. Om ons heen alleen maar ruimte en een lucht met samenpakkende wolken. Verder weg aan de overkant een lange strakke lijn met de kruinen van populieren erboven: de dijk van de Noordoostpolder.

Na ruim 2 km verschijnt de monding van het Ganzendiep. Net daarvoor is een stuk grasland met afgekalfde oevers en een modderig strandje. Zeldzaam in een land waar bijna alle oevers beschoeid zijn. Daar gaan we aan land voor een rustpauze met koffie, thee of een soepje.

We worden belaagd door minuscule mugjes, die ieder stukje blote huid opvatten als een uitnodiging om zich te goed te doen aan ons bloed. Eefje trekt ter verdediging haar regenbroek aan.

In de luwte van een rietkraag zien we dat achter ons een bui komt opzetten, maar het drijft weer weg. Een fel geel licht breekt door de grijze wolkenlucht.

Dan stappen we weer in de boten en we varen de beschutting van het Ganzendiep in. De afwisseling van breed open en meer beschut water maakt deze tocht toch wel bijzonder.

Het Ganzendiep lijkt wat op de Goot. Een mooi breed water, veel riet langs de oevers, af en toe een huis of een boerderij, op ruime afstand van elkaar. We varen langs een ouderwets schoolgebouwtje, één verdieping met puntdak, met daaraan vastgebouwd een woning. In onze streken zou dit een voormalige school zijn, al lang omgebouwd tot woon- of werkruimte. Maar hier staat op de gevel: 'Openbare Basisschool van het Kampereiland'. Langs de oever voor de school een steiger en een duikplank. Even verder een lierpontje dat door een ouder echtpaar op de fiets naar de overkant getrokken wordt.

In de ruimte van het landschap lijkt elk afzonderlijk object een stempel te drukken. Huizen en mensen die je ziet, tekenen zich als duidelijke identiteiten af in het landschap. Vanaf een afstand zie je het naderen en groter worden. Je vaart er voorbij, kijkt nog eens en laat het weer achter je.

We komen bij de splitsing met de Goot met een paar borden voor de scheepvaart. Ik kan me niet herinneren dat ik dit op de heenweg gezien heb. Modderkuil heet deze hoek van het Kampereiland, en even verder Groote Warder.

We passeren de hoogspanningsleiding die schuin door het landschap loopt en na een laatste bocht ligt Grafhorst weer voor ons. Vanuit de ruimte van de polders en het Zwarte Meer lijkt het dorp groter dan op de heenweg. De strook met stacaravans aan het eind van het dorp ligt er aangeharkt en wat wezenloos bij. Het eindpunt komt, zoals altijd, toch onverwachts. Ineens zijn we er. Maar ik heb nog geen afscheid genomen van het water, de deining, mijn balans, mijn beweging. De overstap naar het andere milieu is nog niet gemaakt en voelt onnatuurlijk.

Als we even na 16.00 uur uitstappen hebben we ongeveer 18 km gevaren. Met twee keer een pauze van misschien een half uur hebben we aardig doorgepedeld. We sjouwen de kano’s over de dijk en in een mum van tijd is het rond de auto’s een chaos van spullen en tassen, die even snel weer in de auto’s verdwijnen.

We nemen hartelijk afscheid van Erik. Autodeuren klappen dicht. Nog een zwaai en we rijden weg. Ik troost met de gedachte dat er vast wel weer een vervolg komt.

zondag, november 05, 2006

Weidse luchten boven de Eem

Kanotocht op de Eem, april 2006

Een zondagmorgen in april met mijn vriend Erik. De Eem ligt stil op ons te wachten, met krap 13 km vanaf onze startplaats bij Soest tot aan de monding in het Eemmeer.

We hebben al heel wat kanotochten gemaakt in Erik’s tweepersoons Bavaria. Een betrouwbare boot, die ons altijd probleemloos brengt waar we heen willen. Mirjam, de vrouw van Erik, en zijn twee dochters rijden ons naar ons startpunt en zij zullen ons vanavond weer oppikken. Als alles volgens plan verloopt in Spakenburg.

Net voorbij het kerkje van Soest duiken we via een smal weggetje naar beneden. Het is niet alleen het hoogteverschil tussen de zandgrond waarop het dorp gebouwd is en het stroomdal van de Eem. Je duikt ook een ander landschap in: open en vlak met groene weilanden. De Eem is niet te zien. Rechtdoor loopt het dood op een weiland. Maar de halfverharde weg langs de spoorlijn voert ons tenslotte naar het water, zo’n 3 km boven Amersfoort.

In de bocht net voor ons steekt een boerderij met rood-witte luiken boven de dijk uit. De bomen zijn nog kaal. De zon breekt door de sluierbewolking en het belooft een mooie dag te worden. De Eem is breed, geflankeerd door lage groene graskaden. Het enige wat detoneert, is de beschoeiing van metalen damwandplaten met een hardhouten rand. Het doet wat kunstmatig aan in dit verder zo weidse landschap. Schapen kijken ons aan.

Af en toe passeren we boerderijen en huizen langs de kant. Bij een ‘dode arm’ een witgepleisterd gemaaltje omringd door hoge bomen en bruin riet.

We hebben er een lekker tempo in. Erik achter en ik voor, zoals altijd. Wie doet ons wat?!


Even verder ligt een loskade met een grind- of zand overslag. Een blauw met wit gestreepte silo, een kraan en een rij oranje en rood gekleurde containers. Langs de kade een groot werkschip met een rommelig witte opbouw en felrood geverfde boeg. Op de naamplaat lezen we: ‘ IJselmeer’.

Kort daarna pauzeren we op een landje met daarachter een jachthaven. Is dit een wat verrommeld recreatieterreintje? Of is het een landje van de scouting of van een jeugdclub? Het maakt ons niet uit. Erik tovert zelfs een geruit picknickkleed te voorschijn en we leunen lui achterover met koffie in de voorjaarszon.

We praten over hoe het gaat in het leven. Ineens zie ik vanuit een ooghoek een peddel flitsen. Een jongen in een zeekajak vaart ons met snelle peddelslagen voorbij. Wij hebben geen haast.

We passeren Baarn met hoog boven ons de kruisende A1 en even later varen we langs Embrugge. We halen twee jongens in die lui achterover in een tweepersoons kano hangen. Ze hebben de kano geleend en doen het voor het eerst. Ze hoeven niet ver en ze hebben het uitstekend naar hun zin. Daarna neemt de Eem weer alle ruimte. De polders aan beide kanten zijn weids, en leeg. Gras en bruin riet met af en toe een paar lage huizen langs de dijk.

Groepjes kale bomen met een zweem van het eerste bladgroen. Een herder met een hond drijft een troep schapen langs de dijk. Af en toe een fuut of een paar eenden. En vooral veel lucht, die grijs dichttrekt.

Bij Eemdijk komt de wereld weer bij het water. Een handje vol huizen, een eenvoudig kerkje met puntgevel, het geel-zwarte pontje met een paar fietsen. Het is de enige oversteek vanaf Baarn. Erik vertelt dat hij hier vorige zomer met Mirjam op een fietstocht nog langsgekomen is. Een mooi punt om af te stappen en vanaf de kant het leven op het water te bekijken; en andersom.

Met een paar peddelslagen zijn we Eemdijk al weer voorbij. Nu is het nog maar 2,5 km tot aan de monding. Het water wordt nog breder; bijna geen stroom. Het voelt niet als een rivier. Nergens is meer bebouwing. Een rood-zwarte viskotter “Antje”, ligt mooi te wezen langs de kant.

Voor ons zien we een man in een vreemd model kano. Het blijkt een tweepersoons Klepper vouwkano te zijn. Bijna nieuw, groen canvas dek, alles tip top in orde. We duiken de jachthaven in om nog even aan te leggen, voordat we het grote water opgaan. Bij een lege aanlegplaats klauteren we de hoge steiger op. Als we onze thermosflessen opendraaien komt de Klepperman ook binnengevaren. Hij komt langszij en vertelt vanuit zijn kano honderduit; blijkbaar gewend dat zijn vaartuig belangstelling oproept. Aan ons heeft hij goed publiek. Ondertussen beginnen er wat regendruppels te vallen. Maar dat trekt weer over.

Vanuit de jachthaven gaan we linksaf en zwaaien naar Klepperman, die weer terug de Eem opvaart. Even later opent zich de ruimte van het Eemmeer voor ons. Er staat wat meer wind, maar daar hebben we geen last van. Aan de overkant een eindeloze rij windmolens, die hoog boven de dijk van Flevoland de lucht in priemen. Een paar zeilboten en motorjachtjes volgen verderop de vaargeul. Het zwarte silhouet van een paar platte werkschuiten voor anker.

Wij volgen de kustlijn met rietlanden, bosjes en hier en daar in het water palen voor fuiken of visnetten. Aalscholvers vliegen laag over het water, dat te groot is voor een rivier en te klein voor een zee. Maar als het hard waait kan het hier flink spoken. De Bavaria kan heel wat hebben maar is geen zeekano. Bij te veel wind hadden we ons moeten laten ophalen bij de jachthaven.

Maar nu koersen we aan op Spakenburg. De nieuwe jachthaven aan het meer laten we liggen en na een industrieterrein met daarachter de kerktoren als markant baken varen we tussen de havenpieren door naar binnen. Spakenburg is een verassing en een belevenis om binnen te varen. Via een lange rechte vaart nader je het dorp. Op de kade mensen die hun zondagmiddagwandeling maken.

Vlak voor het dorp steeds meer boten die langs de kant liggen afgemeerd. Eerst nog wat zeiljachten en allerlei. Dan gaat over in een lange rij botters, prachtig gerestaureerd. Er lijkt geen einde aan te komen. Rakelings varen we langs de historische botterwerf, die midden in het dorp ligt. Er ligt een botter op de helling naast een roodgebeitste planken werkschuur. De haven is lang en smal. Aan het eind liggen de botters dicht naast elkaar; hun neuzen naar de ene kade en achter hun konten net genoeg ruimte er achter langs te varen.

We vinden nergens een plek om uit te stappen. De kades zijn te hoog en er is geen lage steiger te vinden. We varen naar de jachthaven in het dorp en daar kunnen we via een boxsteiger aan wal. Dan begint het eindelijk te regenen. We zetten de kano op wieltjes en rijden hem als een karretje terug naar het einde van de haven. We zien er natuurlijk niet uit in onze kanokleren. De straten zijn uitgestorven en glimmen van de regen. Aan de overkant van de haven zijn de winkels dicht. Bruin liggen de schepen in de zondagse geslotenheid van het dorp.

Wij vinden een perfecte plek om te wachten op Mirjam. Op het plein aan de kop van de haven staat naast het standbeeld van een vrouw in Spakenburger klederdracht een soort overdekte marktplaats. Daar parkeren we de Bavaria en we strijken neer op de droge bank. Erik diept zijn mobiel op en we verzamelen onze laatste restjes eten en drinken. Het zal nog wel even duren voor Mirjam ons komt ophalen.