dinsdag, november 07, 2006

Rondom de Mandjeswaard

Kanotocht langs Mandjeswaard en Kampereiland,
2 september 2006


Vier kano’s glijden over het Ganzendiep. Over de dijk en tussen het riet door heen zien we fragmenten uit een stil en tevreden land in een vergeten hoek van Nederland, de Mandjeswaard en het Kampereiland in Noord-west Overijssel.

Op een smal dijkje langs het Ganzendiep ergens ten noordoosten van Kampen hadden we afgesproken. De startplaats is lastig te herkennen, we rijden er eerst voorbij. Maar als we terugrijden zien we Erik al naast zijn auto staan. De berm wordt hier breder en is vlak, zodat we de auto’s kunnen parkeren. We laden uit en drinken eerst nog even koffie.

Erik woont in de buurt van Steenwijk en kent het gebied. Otto, Eefje en Ad completeren het kwartet. We dragen de kano’s over de grasdijk en even na 12.00 uur varen we met een stevige wind schuin in de rug het Ganzendiep op.

Even verder ligt op de andere oever het dorp Grafhorst. Het is zaterdagmiddag, de zon schijnt tussen de wolken door en niemand lijkt zich te haasten Een groepje jongens staat op de kade te vissen en te kletsen.

Het Ganzendiep splitst zich. Wij volgen de Goot, die langs de oostzijde van een polder loopt, die hier Mandjeswaard heet. Het Ganzendiep loopt langs de westkant van deze polder met langs de andere oever het Kampereiland. Beide vaarwaters komen uit in het Zwarte Meer, dat uitloopt in het Ketelmeer. Ons traject is simpel en zonder overdragen: heen via de Goot en terug via het Ganzendiep, met het Zwarte Meer als intermezzo.

Het polderland ten noorden van Kampen heeft vaak te maken gehad met overstromingen, als de noordwester stormen het water van de Zuiderzee opstuwden. De boerderijen in de Mandjeswaard en het Kampereiland staan allemaal op een terp. In de beide polders is geen dorp. Vanaf een rustplek op de dijk kijken we naar zo’n terpboerderij aan de overkant. Naast ons staat een paal met een bel, waarvan we de functie eerst niet doorhebben.

Maar dan ontdekken we dat we op de aanlegplaats zitten van een mini-pontje, dat bij de boerderij ligt en aansluit op een weg achter ons. Het is hier stil. Af en toe horen we in de verte een auto of een landbouwmachine, maar niet dat eeuwige geraas van autowegen op de achtergrond.

We varen verder over de Goot, die hier vrij breed is met hier en daar rietkragen. Het doet me een beetje denken aan het laatste stuk van de Eem - boven Baarn - waar ik dit voorjaar nog heb gevaren.

Een paar forse plezierjachten komen ons achterop gevaren. Ze maken flinke hekgolven, waarop we proberen te surfen. Dat plezier leveren ze ons in ieder geval. Maar het varen in zo’n glimmend witte bak met drie dekken lijkt ons toch maar een duffe bezigheid.

Op de oever zien we een gedenknaald, die ook op de kaart staat aangegeven. Otto kan de verleiding niet weerstaan en gaat aan wal om te bekijken wat het is. Wij speculeren: een lokale veldslag? Een verzetsmonument? Een rond embleem in reliëf toont het jaartal 1881. In het boekje 'Een knalrode kano' (1982) schrijft Toon Fey, die bijna dezelfde tocht maakte: "Bij een dunne gedenknaald stop ik. Het zal wel iets met 1940-1945 te maken hebben. Ik wil er toch het mijne van weten en ga aan wal. Het kost me enige moeite de bemoste letters te ontcijferen. 'Aan baron Halhorst van Haerts' en daaronder 'van de dankbare aandeelhouders'. Verbijsterd kijk ik rond. Een flauw heuveltje met wat bomen eromheen, verder niks."

Als de Goot uitmondt in het Zwarte Meer opent zich voor ons een enorme weidse ruimte. Verrassend zijn de smalle stroken riet of biezen die als een soort lage coulissen in de ruimte van het Zwarte Meer staan. Op veel plaatsen is het ondiep.

Ook hierover schrijft Toon Fey: "Het ziet er anders uit dan ik gedacht had. Een grote watervlakte, dat wel, maar de honderden pollen met biezen geven aan hoe ondiep het is. [....] De biezen blijken dieper in het water te staan dan ik had verwacht. Een meter diep bijna, zo ver steken ze ook boven het water uit. Ik kan het niet laten de kano dwars door een dun begroeid plukje heen te sturen. Achter de kano sluiten de biezen zich weer, ik laat geen enkel spoor achter."

Een brede strook langs de kust is niet toegankelijk natuurgebied en gemarkeerd met boeien. We peddelen aan de buitenkant van de boeien tegen een stevige zuidwestenwind in.

De vier kano’s raken wat uit elkaar; ieder vaart zijn eigen tempo. Net als Otto lig ik af en toe even stil om een foto te maken. Wij vormen de achterhoede. Om ons heen alleen maar ruimte en een lucht met samenpakkende wolken. Verder weg aan de overkant een lange strakke lijn met de kruinen van populieren erboven: de dijk van de Noordoostpolder.

Na ruim 2 km verschijnt de monding van het Ganzendiep. Net daarvoor is een stuk grasland met afgekalfde oevers en een modderig strandje. Zeldzaam in een land waar bijna alle oevers beschoeid zijn. Daar gaan we aan land voor een rustpauze met koffie, thee of een soepje.

We worden belaagd door minuscule mugjes, die ieder stukje blote huid opvatten als een uitnodiging om zich te goed te doen aan ons bloed. Eefje trekt ter verdediging haar regenbroek aan.

In de luwte van een rietkraag zien we dat achter ons een bui komt opzetten, maar het drijft weer weg. Een fel geel licht breekt door de grijze wolkenlucht.

Dan stappen we weer in de boten en we varen de beschutting van het Ganzendiep in. De afwisseling van breed open en meer beschut water maakt deze tocht toch wel bijzonder.

Het Ganzendiep lijkt wat op de Goot. Een mooi breed water, veel riet langs de oevers, af en toe een huis of een boerderij, op ruime afstand van elkaar. We varen langs een ouderwets schoolgebouwtje, één verdieping met puntdak, met daaraan vastgebouwd een woning. In onze streken zou dit een voormalige school zijn, al lang omgebouwd tot woon- of werkruimte. Maar hier staat op de gevel: 'Openbare Basisschool van het Kampereiland'. Langs de oever voor de school een steiger en een duikplank. Even verder een lierpontje dat door een ouder echtpaar op de fiets naar de overkant getrokken wordt.

In de ruimte van het landschap lijkt elk afzonderlijk object een stempel te drukken. Huizen en mensen die je ziet, tekenen zich als duidelijke identiteiten af in het landschap. Vanaf een afstand zie je het naderen en groter worden. Je vaart er voorbij, kijkt nog eens en laat het weer achter je.

We komen bij de splitsing met de Goot met een paar borden voor de scheepvaart. Ik kan me niet herinneren dat ik dit op de heenweg gezien heb. Modderkuil heet deze hoek van het Kampereiland, en even verder Groote Warder.

We passeren de hoogspanningsleiding die schuin door het landschap loopt en na een laatste bocht ligt Grafhorst weer voor ons. Vanuit de ruimte van de polders en het Zwarte Meer lijkt het dorp groter dan op de heenweg. De strook met stacaravans aan het eind van het dorp ligt er aangeharkt en wat wezenloos bij. Het eindpunt komt, zoals altijd, toch onverwachts. Ineens zijn we er. Maar ik heb nog geen afscheid genomen van het water, de deining, mijn balans, mijn beweging. De overstap naar het andere milieu is nog niet gemaakt en voelt onnatuurlijk.

Als we even na 16.00 uur uitstappen hebben we ongeveer 18 km gevaren. Met twee keer een pauze van misschien een half uur hebben we aardig doorgepedeld. We sjouwen de kano’s over de dijk en in een mum van tijd is het rond de auto’s een chaos van spullen en tassen, die even snel weer in de auto’s verdwijnen.

We nemen hartelijk afscheid van Erik. Autodeuren klappen dicht. Nog een zwaai en we rijden weg. Ik troost met de gedachte dat er vast wel weer een vervolg komt.

Geen opmerkingen: